Die man heeft veel miljoenen op zijn rekening staan. Hij is [?].
Zij is heel geliefd bij haar klasgenoten. Zij is [?].
Hier op de hoek is een nieuw gezellig [?]. We zijn er gisteren iets gaan drinken.
Je leest niet in een dagboek van iemand anders. Dat is [?].
Mijn grootouders hebben hun huis verkocht. Ze zijn verhuisd naar een kleine [?].
Hij houdt geen rekening met de opgelegde snelheid. Hij doet niets liever dan over de autosnelweg [?].
Hij heeft erg veel zin in de uitstap. Hij is erg [?].
We logeren met onze caravan op de [?] aan zee.
Op vrijdagnamiddag kan hij zich niet meer concentreren. Hij denkt dan al aan de dingen die hij in het [?] gaat doen.
Op zijn frieten heeft hij het liefst zout en [?].
Hij is op vakantie geweest. Als aandenken heeft hij een [?] meegebracht.
Een korte jas noemt men ook wel eens een [?].
Cocktailsaus maak je met mayonaise en [?].
Hij heeft niet genoeg geld bij. Hij betaalt met een [?].
Een ander woord voor baas is [?].
De soldaten lopen niet, maar ze [?].
Die man is [?] bij de politie. Hij doet vaak onderzoek naar moorden in de stad.
De man die de trein bestuurt is een [?].
Voor je Frankrijk binnen rijdt moet je even stoppen aan de [?].
De nieuwe collectie schoenen is aangekomen. De winkelier stalt ze uit in zijn [?].